Leestijd 13-18 minuten
Het familiefortuin raakt op. Mijn parels liggen achter andermans vitrines. En in die vitrines zie ik op sommige nachten mijn weerspiegeld gelaat, waarop de symptomen van verval zich zo gruwelijk aftekenen dat ik ze niet meer kan miskennen. Maar wanneer mijn ooglens zich weer ontspant, dan vervaagt mijn trieste tronie totdat een perfecte bol uit parelmoer zichtbaar wordt. Heel even voel ik dan de drang om mijn oogbol uit zijn kas te rukken en, na mezelf als een parelduiker in de turquoise gloed van de vitrine te hebben gestort, die te vervangen met de ronde kalklagen die zich ooit concentrisch ophoopten in het binnenste van een oester. Met bloedende handen en één oog zou ik mezelf dan aanschouwen, en ik zou zien dat ik, net als het meisje van Vermeer, deelheb aan het genot van de weekdieren, dat er in mijn afgematte aanschijn toch nog iets van luster zit.
In de plaats groef ik mijn nagels diep in mijn dij. Ik ben weer in een provinciale stad. Wij sterven uit in de provinciale stad. De vervlakking moet men, zo is het mij verteld, bestrijden met steeds excessievere middelen uit het rijk van overspel en narcotica. Ik ga dus op wandelingen, trek de kleppen van mijn zintuigen, kniel en bid om me aan te sluiten op de sterren, wilgen en lippen. Maar het liefst zou ik de trappen opgaan van het geveilde huis, helemaal tot in mijn zolderkamer, waar ik de deur zou sluiten en in mijn kinderbed zou glijden om met een donsdeken over mijn hoofd te ademen totdat ik baad in mijn eigen atmosfeer. Deze drift heeft natuurlijk meer te maken met het bekijken van series dan met film – maar wees gerust. Ik ben niet overgelopen. Ik heb Chernobyl niet gezien. Het was maar een splinternieuwe Delhaize tegenover een cinema die, net als mij, in vlammen dreigt op te gaan.
Deze week: The Lighthouse, Joker, Once Upon a Time in Hollywood, Portrait de la jeune fille en feu
The Lighthouse
Eerst als een foetus in het vruchtwater, dan in een donjon omgeven door een gracht, en altijd op een spraakzaam continent achter de zwijgende oceaan: het leven van de mens speelt zich af in het vaste omgeven door het vloeibare, nooit het omgekeerde. In The Lighthouse ervaren we wat er gebeurt wanneer de nattigheid binnen sijpelt en blijft vloeien totdat we onszelf ontdekken met de broek aan de enkels, doordrenkt in een schuur, op het moment dat het weeïge genot van ons orgasme wegdeemstert en we het onderscheid niet meer kunnen maken tussen het zaad in onze gekrampte hand, de tranen op onze wangen, de regen boven en het zeewater onder ons – al het natte dat voortdurend het begrip van onze vaste, bestendige menselijkheid bedreigt. In onze dromen worden we week, en The Lighthouse is een diepe droom.
Het is moeilijk om iets over deze film te schrijven, en niet alleen omdat ze dagenlang in mijn botten bleef steken. Er zijn geen betekenislagen die ik zou kunnen afpellen. Het is hopeloos om je af te vragen wat waar en wat onwaar is. Wie weet wat er zich heeft afgespeeld tussen die twee vuurtorenwachters op een afgelegen rots. Ik voelde enkel de zachte druppels in mijn nek vallen. Ik proef opnieuw de zoute lucht. De gutsende likeur brandde mijn slokdarm weg en die loeiende misthoorns braken steeds weer mijn ruggengraat in twee, troffen als een chtonische lumbaalpunctie plekken die ik al lang vergeten was. The Lighthouse produceert geen betekenissen maar sensaties. Als een bacterie penetreert het je langs de zintuigen om je van binnenuit te koloniseren totdat het je merg bereikt en je verlamd achterblijft, niets meer en niets minder dan een plas week vlees.
Iemand zal op een feestje praten over de vuurtoren als fallus. Over de fluïde uitwisseling van homo-erotische identiteit die we al kenden uit Call Me by Your Name.
.
Maar de spil van de film is het geslachtsloze, onbereikbare ding: het verblindende vuur op de top van de toren waarrond de wachters vol verlangen wentelen als twee satellieten. Het vuur is de plaats van jouissance: een genot voorbij genot, een punt voorbij een limiet, een afschuwelijk exces waar hetgeen je verlangt en de dood samenvallen. Wanneer de bloedgeile Robert Pattinson alle grenzen overschrijdt en oog in oog komt te staan met dit ondraaglijke vuur – dat wij natuurlijk niet mogen zien – brandt hij dus als het ware af, en in het laatste beeld wordt zijn lever uitgepikt als de eeuwig stervende Griekse held die ook in aanraking kwam met wat niet voor de mens bestemd was.
In onze dromen bedrijven we de liefde en sterven we; we gaan er voorbij de limiet van ons standvastig mens-zijn. Want in bed doen we het harnas uit dat een afstand creëert tussen ons en de parende dieren, de vergankelijke dingen. We openen de sluizen voor al wat buiten onze teerbeminde vaste grond ligt, al wat opgekuist wordt uit dat schijnbaar soliede weefsel van de werkelijkheid die we met een gretig realisme als onwrikbaar aanvaarden. Het onnodige residu dat we wilden opdoppen, afvegen of vastschroeven keert nu terug, vermengt zich en sleurt ons mee in haar ongedifferentieerde brei: bloed, modder, slijk, diarree, sperma, braaksel, ons slap lichaam, een zak vol vloeistoffen. The Lighthouse is een van die afschuwelijke dromen waarin de barrière wegspoelt tussen jezelf en de rottende puree die je eet omdat je al maanden vastzit op een afgelegen rots. Het is ontstellend maar werkt aanstekelijk. Naar verluidt begon een notoire cinefiel uit deze stad na de voorstelling mensen ongecontroleerd te vervloeken in Victoriaans Engels. Een vuurtoren zal voor mij nooit meer hetzelfde zijn. Zie hoe ficties de werkelijkheid binnensijpelen en ze altijd kneden tot de vaste vorm die ons zo vertrouwd is.
Joker
De Joker is niet meer eng. Hij is uitgelegd. Wat de aartsvijand van Batman vroeger zo verontrustend maakte, is dat je niet wist waarom hij deed wat hij deed. Zijn geschifte acties waren onverklaarbaar, zijn motieven waren zoek. Je kreeg geen sluitende reden waarom hij Gotham in de chaos wilde storten, waarom hij zo’n plezier schepte in zijn vete met Bruce Wayne. Het was alsof hij de miljonair niet eens dood wilde. Het ging hem om de kunst van de strijd zelf. De Joker was een schurk zonder een doel: een homo ludens die zich met een glorieuze ernst in zijn kunstmatig spel stortte. Dit dwarsboomde niet alleen elke poging tot makkelijke moralisering, maar ook onze neurotische nood om het kwade vast te pinnen en een beweegreden te vinden achter elke mensendaad. ‘Oef, hij doet het uit geldlust’. ‘Godzijdank, hij heeft een seksuele perversie’. Wanneer we de Joker zo probeerden te begrijpen, lachte hij ons in ons gezicht uit.
Maar dat tijdperk is voorbij. Vol empathie openbaart regisseur Todd Phillips de genese van een gek. Eindelijk krijgen we de geruststellende oorzaak van de waan, de VTM-reportage over ‘de mens achter de psychopaat’. Want wie zou niet doordraaien door kindermishandeling en een onrechtvaardige samenleving zonder afvalophaling? De waanzin is heel begrijpelijk. En dus ook weinig geloofwaardig. Want de crux van de waan is net dat het heel moeilijk, en waarschijnlijk nooit helemaal, te begrijpen is door mensen die erbuiten staan. In de waan begint logische causaliteit net af te brokkelen en spruiten er verlangens, angsten, en obsessies die op raadselachtige manieren aansluiten op de normale werkelijkheid. De inspirerende woorden van de Joker verklappen hoe bewust hij is van zijn eigen krankzinnigheid: ‘What happens when you cross a mental ill loner and a society that abandons him and treats him like crap? I’ll tell you what you get, Murray, you get what you fucking deserve’. Maar dit soort zelfanalyserend
.
bewustzijn is precies wat mensen tijdens een psychose niet hebben. De moorden van deze Joker lijken dus meer op die van tot wanhoop gedreven eenzaten die uit frustratie en vage politieke sentimenten wraak nemen op ‘de samenleving’.
Phillips zijn vlakke allegorie over die samenleving zegt nauwelijks iets over 2019, maar zijn film is wel op twee manieren symptomatisch. Ten eerste illustreert het perfect de nood, in tijden van zoekmachines, prequels en Rap Genius, om alles uitgelegd te krijgen. Niets maakt de mens vandaag zo zenuwachtig als het mysterie. We blijven rustig zolang we er snel een think piece over kunnen lezen. Hier raakt The Lighthouse een zenuw die Joker verdooft. Vormelijk is Phillips zijn psychologische thriller een uitstekend voorbeeld van een nieuwe stroming die we provisoir de ‘cinema van memorabele momenten’ kunnen noemen. Net als in Midsommar is het alsof elke scène van Joker ernaar streeft om iconisch te worden: een dramatisch geladen moment, vaak beklemtoond door muziek, dat visueel memorabel is, dat door een bepaalde geste of bijzondere compositie uit het oog springt. Het is goed voor de trailer en makkelijk deelbaar via gifs. Het stimuleert de virtuele hype na de film, de conversatie over ‘fuck ja, en weet je nog die scène waarin…!’. Narrativiteit maakt plaats voor het onmiddellijke effect van het opmerkelijke moment. Net als Midsommar lijkt Joker daarom op de ruwe, vrij willekeurige neerslag van een uitstekende brainstorm: ‘…en wat als we hem eens van een trap laten dansen? Ja, en ook een keer in een openbaar toilet! En hij moet op een bepaald moment ook zijn mond opentrekken tot een glimlach. Ja, en weglopen uit een psychiatrische instelling met bebloede voetafdrukken. Dat gaat er goed uitzien’.
Maar toen ik uit de cinemazaal kwam dacht ik maar aan één ding: ik mis Heath Ledger. Ik mis 2008 en het mysterie van zijn haar in A Knight’s Tale.
Once Upon a Time In Hollywood
Ik heb nooit begrepen hoe kritische cinefielen hun serieuze blikken en plechtige verontwaardiging zo snel kunnen uitschakelen zodra ‘Directed by Quentin Tarantino’ op het witte doek verschijnt. Het moet iets met de lach te maken hebben. Een lach werkt als een spies tussen jezelf en een ding: het creëert een afstand, waardoor het fenomeen je minder raakt en je er een tweedegraadsrelatie mee kan aangaan. Tarantino handelt dus in een soort pseudoverfijning: je houdt niet écht van ‘tot moes slaan’ en racistische stereotypen, maar je hebt geleerd om de knipogen op een hoger niveau te herkennen, om de metacommentaar en ‘het idee’ ervan te appreciëren. Dit is een makkelijke en laffe houding. Als je zo lacht, dan maak je iets bedreigends onschadelijk. Vandaar dat er zoveel gelachen wordt tijdens de revolutionaire schijnvertoningen van het theater en op dates, want hoe afschuwelijk is het niet om de ongepolijste verlangens van de persoon die tegenover je een Negroni drinkt serieus te nemen. Grapje, grapje, afstand, afstand. Robert Pattinson neemt geen afstand.
Ik moet het toegeven. Ik hoopte dat de lichtvoetige ambiguïteit van Reservoir Dogs en Pulp Fiction terug waren. Ik hoopte dat we een even ondubbelzinnig slechte vijand gingen krijgen als de nazi’s van Inglourious Basterds, waardoor het geweld een louterend karakter kon krijgen. Sinds hij in de morele patronen van de Western is beginnen geloven, is Tarantino een soort simplistische interpretatie van zichzelf geworden. Wanneer ik dus de rijke tinten van Los Angeles zag opflakkeren, dacht ik dat hij eindelijk dat steriele landschap van ‘kwaaddoener’ versus ‘wreker’ had achtergelaten. Ik dacht dat ik me ging kunnen laten meevoeren door de psychische kronkelingen van vergane glorie achter afbladerende gevels op zonovergoten boulevards. Leonardo’s gezicht en Tarantino’s ontegensprekelijke gave om buitengewone cinematische momenten in elkaar knutselen (is hij de peetvader van Joker?) hielden mijn hoop
.
even hoog. Maar toen Brad de neus van een hippie brak zodat die een lekke band zou vervangen terwijl acht vrouwen niets anders konden doen dan schel vanop de zijlijn schreeuwen, wist ik dat een haatdragend, nostalgisch wereldbeeld zelfs perverse vormen van genot in de weg zou staan.
Dit is Tarantino zijn meest politieke film tot nu toe, en het is daarom ook zijn meest reactionaire. Misschien is de allegorie minder duidelijk voor Europese kijkers, maar vanuit de Amerikaanse context bestaat er geen twijfel over de strijdlijnen. Aan de ene kant staan de twee oude Hollywoodfiguren: afgevaardigden van de grote industrie, inheemse Amerikanen, rasechte man-mannen wier macht en invloed beginnen te tanen. Hun levenswijze is bedreigd. Ze moeten de perfect gevormde achterwerken van blonde vrouw-vrouwen beschermen. Aan de andere kant heb je de vrouwen die okselhaar krijgen. Ze zijn een alliantie aangegaan met de verwijfden, de hippies, de idealisten, de ge-Europeaniseerden, de critici van het oude industriële systeem. Het is een nauwelijks verborgen verwijzing naar de Amerikaanse feministen en activisten die de eerste groep graag ridiculiseert als kwetsbare social justice warriors die alleen maar vanop de zijlijn kunnen schreeuwen. De vele lagen van de Mansonmoorden worden herleid tot deze domme tegenstelling. En wanneer een jonge vrouw verkoold wordt en een langharige jongen gecastreerd, dan weet je aan welke kant de regisseur staat.
Vroeger leek het werk en het geweld van Tarantino gedreven door speelse liefdesverklaringen en visueel plezier. Maar nu kan je het gevoel niet meer van je afschudden dat de brandstof bittere wrok is. Het is dus geen prettig zicht. Tenzij je jezelf forceert om te lachen. Dan kan alles prettig zijn. Ik wil niet meer lachen. Ik wil dicht bij de dingen staan.
Portrait de la jeune fille en feu
Omdat de blikken in deze film te belangrijk zijn, zwijg ik over hoe regisseuse Céline Sciamma haar symboliek met onnodig grove penseelstreken uitbeeldt en dan nog denkt dat een verklarende titel nodig is. Laten we stilstaan bij het symbolische beeld van de titel: een portret van een jong meisje dat in vuur en vlam staat.
Dit schilderij zien we al in de openingsscène, maar het matige werk is een herinnering aan een moment in het liefdesverhaal tussen de schilder Marianne en de geportretteerde Héloïse. Diep in de nacht, tijdens een soort sabbat, wandelt Héloïse langs het open vuur waarrond de dorpsvrouwen verzamelen. Een vonk raakt de onderkant van haar vloerlang kleed en begint langzaam op te flakkeren. Ze stapt verder door de platgetreden Bretoense heide. De vonk wordt een kleine vlam die vanaf de linkerhoek van haar zoom in een bescheiden diagonaal naar boven brandt. Dan staat ze stil, haar silhouet afgelijnd in het donker, de leegte van het pikzwarte landschap achter haar, en kijkt zonder vrees recht in de camera terwijl de vlam verder gloeit. Via de camera kijken we door de ogen van de schilder, Marianne, en zo weten we dat de onverschrokken blik van Héloïse een verklaring is van haar gevaarlijk woeste verlangen. Héloïse loopt niet weg van dit vuur, ze dooft het niet uit met een lach, maar kijkt zonder vrees in het brandpunt en laat zich opbranden. En in dit prachtige spel van spiegels zien wij, Marianne, even het brandende ding, en verlangen het, en beseffen dan dat wij voor de andere, voor Héloïse, ook in brand staan.
‘I think of walking around Detroit’, vertelt de Canadese dichteres Ann Carson in een interview. ‘Sometimes at night you might pass the Foundry – a place with molten metal inside. You can glance at it and see – you glance into the core. It’s burning away in there. Then you go down the street. What remains in the mind is the core’. Voordat de andere vrouwen de vlam uitstampen, zie je een flits van die kern in Portrait de la jeune fille en feu; het vuur van een buitensporig genot. Maar het ontsnapt je altijd weer, en je mist het wanneer haar sporen nazinderen op je doordeweekse wandeltochten. Het ontbreekt, en het bestaat alleen nog maar in de herinnering, in het mirakel van kunst en in altijd tekortschietende portretten.
.
En als je het zo bekijkt, dan zou je kunnen stellen dat het volle vuur eigenlijk ook een verschrikkelijke leegte is, een stomme afgrond die buiten de grijpbare werkelijkheid ligt, en daarom brandt het vuur inderdaad altijd in een lange nacht.
Maar natuurlijk staart die pikzwarte afgrond terug, en wij en onze werkelijkheid draaien als blinde satellieten om die vurige leegte, het zuigt ons op en drijft ons aan, het is de brandstof die de machines doet branden, de onuitputtelijke kool voor al die misthoorns, het is het niets dat alles schept, en dan moet ik denken aan Marguerite Porete die in 1310 op een brandstapel in Parijs levend verbrandde, zoals dat meisje in de Tarantinofilm, omdat ze de volgende woorden opschreef: ‘Luister nu, Rede, zegt Liefde, om beter te begrijpen waarover je vraagt. Een man die in brand staat, voelt geen kou, een man die verdrinkt, kent geen dorst. Nu is deze Ziel, zegt Liefde, zo verbrand in de vurige oven van Liefde dat ze vol vuur is geworden, zodat ze geen vuur voelt, want ze is in zichzelf vuur, door de kracht van Liefde die haar heeft veranderd in het vuur van Liefde. Dit vuur brandt van en door zichzelf, overal, onophoudelijk, zonder enige materie te verbruiken of te kunnen willen verbruiken, behalve van zichzelf’.
Het vuur, leert Porete ons, is Liefde, en Liefde is God, het niets dat alles schept, en om het verlangde vuur te bezitten zou je dus God moeten worden, zoals Robert Pattinson dat in The Lighthouse probeert, maar dat kan een mens niet, behalve op die zeldzame mystieke momenten die Porete beschrijft wanneer een Ziel zo in vuur en vlam staat dat de mens helemaal opbrandt en ophoudt met een mens te zijn, en zo één wordt met het vuur, met het goddelijke Niets, en daarvoor moet je een lange en pijnlijke weg afleggen, vol omzwervingen buiten deze provinciale stad, en dat kan vele jaren duren, en ondertussen zal ik niet meer voor Kinoautomat kunnen schrijven, voor jullie, maar ik ga het proberen, ik ga proberen om God te worden, om te verdwijnen dus, en zoals Héloïse in vlammen op te gaan.
Geschreven door Lucia Flores