De Filmkronieken (4) met Lucia Flores: “Green Book”, “The Favourite”, “Dumbo”

 

Leestijd 15-20 minuten

Ik kom vroegtijdig uit mijn winterslaap. Tunis was bedrukkend, Malta nog even dor, de meubels van het huis in Gibraltar bedekt met witte doeken en een laag fijn stof. Liggend op een ottoman, de zon brandend op mijn wang, ontdekte ik een hemel die even azuur was als de zee op 100 meter, bespikkeld met wolken in plaats van schuiten. Overal is het te warm. En mijn poriën kunnen het niet uitstaan. De situatie heeft een dood punt bereikt.

Ik trok dus naar de rand van de stad en legde me onder een plataan met iemand die Phaedra heette. We aten geïmporteerde aardbeien onder de schaduw. Na een middagdut zei ik: ‘De toneelstukken worden met de dag slechter en mijn hoop in de toekomst stijgt in proportie.’ ‘Hoezo?’ vroeg Phaedra. Ik antwoordde: ‘Politiek actieve tijden generen slechte kunst, want kunst bloeit enkel wanneer politiek tekortschiet. Kunst is een verderzetting van politiek met andere middelen. Haar beste middel is schoonheid. Want als schoonheid de belofte van een gelukkig leven is, dan kan enkel politiek leven die belofte realiseren. Schoonheid is dus enkel schoon als het oogverblindend is, als het geweld uitoefent op ons zenuwstelsel en nadien pijn doet. We stappen uit de cinemazaal en beseffen dat we de hele tijd aan het verdrinken waren. Laten we eilanden bouwen om aan te meren.’ Tot zover deze lezing.

Deze aflevering: spaghetti met gehaktballen in Green Book, stank en soevereine macht in The Favourite en de kat van Derrida en Dumbo.



Green Book

Green Book is zoals de twaalfde, identieke wegaanwijzer langs een doodlopende straat in een dorp waar je al zestig jaar woont: voorspelbaar, onnodig aanwijzend en toch hartverwarmend. Het is ook een zedenkomedie die teert op de meest uiterlijke tekenen van cultureel verschil: taal, kledij en eten. De Italiaanse cuisine krijgt een speciale rol toebedeeld. Laten we zwijgen over die gênante scène waarin Hollywood ons wil verzekeren dat niet alle politiemannen racisten zijn (alsof er al niet iets fundamenteel bedenkelijks is aan zelfs het begrip ‘ordehandhaving’) en praten over spaghetti. We leren meermaals dat Viggo Mortensen een grote eetlust heeft. Als Italiaanse Amerikaan uit de Bronx is ook hij een minderheid, en zoals iedereen met een intieme kennis van burgerlijke kookboeken weet, is er één privilege die het liberalisme wél gretig aan minderheden toekent: een lekkere keuken. Er is altijd een interessante spanning tussen de oprechte drang naar intercultureel contact en de wens om via de andere de eigen culinaire leefwereld te ontsnappen (‘weer schorseneren en die kurkdroge koteletten’).

Viggo Mortensen en zijn vrienden eten niet enkel spaghetti met gehaktballen, ze zijn spaghetti met gehaktballen. Hun bestaan bestaat uit niks anders dan voedsel innemen en praten over de voedselinname. Het mooiste moment van de film is wanneer Mortensen in een café een gordijntje opentrekt waarachter vier maffiosi rustig een feestmaal opvreten. De mannen worden als het ware op heterdaad betrapt, een bijzonder geruststellend gevoel: kijk eens daar, zie je wel, ik dacht het al: ze zitten weer te eten. Het neemt groteske proporties aan wanneer Mortensen een volledige pizza in twee vouwt om die makkelijker in zijn mond te proppen. Als je zijn personage kan samenvatten als ‘eenvoudig-authentiek’ dan is dat omdat zijn identiteit samenvalt met wat hij opeet: de simpele Italiaanse keuken (weinig ingrediënten, weinig

complexiteit, maar wel vers, ergens gezond, rijk in haar soberheid) die natuurlijk diepe wortels heeft in de Toscaanse velden, grootmoeders keuken, stomende potten, ongecultiveerde wijsheid-uit-ervaring: authenticiteit.

Het was een grote fout om met een lege maag naar deze film te trekken. Toen Mortensen zich ’s avonds laat in zijn keuken over een opgewarmd bord boog, sloegen niet enkel mijn speekselklieren maar ook mijn verbeelding op hol. Een wereld van schimmige beelden flitste voorbij, vage associaties van rijpe tomaten en gelukkig samenzijn. Waarin ligt de mythische kracht van een bord stomende spaghetti getopt met dikke tomatensaus en gigantische vleesballen wiens smeuïg binnenste je makkelijk openrijt met de zijkant van je vork? Is het de verzoening van drie onverenigbare substanties: glibberig, vloeibaar en vlezig? Of hoe de zachte roodheid van de saus in een geheimzinnig verband staat met de kindertijd? Het is een mysterie dat niet makkelijk geopenbaard wordt.

Als Mortensen samenvalt met zijn naïeve en eerlijke spaghetti, dan is Mahershala Ali de slagtand die zijn Wunderkammer versiert. Gepolijst, exotisch, ondoordringbaar en ooit gevaarlijk. Voor een Oscarwinnaar was de film nog prettig, maar Green Book zegt inderdaad waarschijnlijk meer over onze eetcultuur dan over racisme. Kentucky Fried Chicken heeft met een briljante product placement de tegenaanval ingezet op het veganisme. Ook hotdogs en pizza worden nu slim gemobiliseerd als relikwieën van een onbedorven tijd toen je nog Pepsi met een rietje uit een plastieken beker kon slurpen. Een nieuwe ontwikkeling in de monotone afwisseling van trends: de nostalgie voor fastfood is begonnen. Op weg naar huis wandelde ik voor het eerst in achttien jaar nog eens door een McDonalds drive-thru.

The Favourite

Toen een oude filmcriticus Roma voorstelde in een kolossale zaal onder de Juillard School, citeerde hij Louis Aragon: ‘La femme est l’avenir de l’homme’. Ok, Roma ging over de vrouw. Maar The Favourite ontleedt ook hoe macht werkt.

Het probleem met de meeste historische drama’s is dat ze de manieren en het taalgebruik van vroeg 19e-eeuws Engeland projecteren op elk ander moment uit de geschiedenis. Achilles wordt een soort Lord Byron, Jeanne d’Arc een personage uit Pride and Prejudice. ‘Het verleden is een vreemd land, waar ze de dingen anders doen.’ Daarom zou het eigenlijk niet zo verrassend mogen zijn dat Yorgos Lanthimos er zo goed in slaagt om de radicale vreemdheid van het verleden in kaart te brengen. De voor ons absurde opsmuk, bizarre uitdrukkingen of grappige danspasjes maken van The Favourite de meest historisch accurate film over het ancien régime die ik al gezien heb.

Heel de film ettert ook. Eindelijk ruiken we de ranzigheid die in het hof tierde. Je valt in uitwerpselen en moet je oksels met een gemeenschappelijke spons wassen. Als een vrouwelijke Amfortas lijdt de koningin aan een geestelijke open wonde die zich veruitwendigt als ontstoken jicht, enkel te verzachten door haar benen in stukken rauw biefstuk te wikkelen. Voor het eerst in mijn leven vroeg ik me af hoe braaksel zou fermenteren in een porseleinen vaas. Seks gebeurt hier met bezwete kleren aan en men kijkt de onbeduidende man niet sensueel in de ogen bij het aftrekken.

Dan is er nog de heerlijke frivoliteit van de onnozele jongens die geen benul hebben van wat er zich in de binnenkamers van de macht afspeelt. Enkel de androgyne Robert Harley speelt mee met de micropolitiek van de drie imponerende vrouwen – de rest houdt zich bezig met eten, feesten en eenden. Dat hun lichtzinnigheid en formaliteiten zo vreemd overkomen, zegt veel over hoe brutaal en beredeneerd de lessen van self-management ons gemaakt hebben. Maar uitspattingen kunnen altijd twee kanten uitgaan. Net als de acties tegen de gele hesjes herinnert de film ons dat liederlijk gedrag nooit kan bestaan zonder haar tegenpool: uitbarstingen van direct geweld.

Nu volgt een technische uitspatting, sla gerust over. Het wonder van The Favourite is dat het perfect toont hoe macht in de vroegmoderne tijd op een verticale manier georganiseerd was: autoriteit daalt van de koningin af naar de vazal, om te eindigen bij de meiden en boeren onderaan de hiërarchie. Het instrument van deze verticale of soevereine macht is bruut geweld: de meid Abigail Hill wordt gezweept en geschopt, gedreigd met seksuele en lichamelijke agressie. Plotse executie en verkrachting zijn nooit ver weg in The Favourite, vandaar haar onheilspellende grondtoon. In moderne democratieën is macht (voor legale burgers toch)

horizontaal georganiseerd: we zijn in principe allemaal gelijk en vrij om ons leven in te richten zoals we dat willen. Maar gedrag wordt nu niet meer gestuurd door expliciete opeisingen en onteigeningen van bovenaf, maar door de subtielere mechanismen van verwachtingen en normen rondom ons. Een naaste buur, een schoolvriend en jezelf – niet een verre leenheer – oefenen druk op je uit. We delen en internaliseren allemaal de macht; we controleren en sturen voortdurend elkaars gedrag op een horizontaal speelvlak.

Lanthimos laat overtuigend zien hoe macht misschien niet meer, maar net minder rigide is in haar verticale vorm. Queen Anne, officieel de absolute machthebber, blijkt in feite de zwakke speelbal te zijn van haar ondergeschikten. In deze situatie is autoriteit ook zichtbaar en minder geïnternaliseerd: Abigail heeft geen scrupules om haar gedecoreerde bazen te bedriegen en uit de weg te ruimen. Ons aangeleerd geweten zou ons al sneller schuldig doen voelen. Dezelfde dynamiek in genderverhoudingen: terwijl de vrouwelijke meid in principe het rechtmatige gebruiksobject is van de mannelijke aristocraat, heeft Abigail duidelijk de bovenhand in haar ‘relatie’ met Lord Masham. Vanuit haar zwakke positie zet ze de expliciete onderdrukking om tot een tactiek om de machtsverhoudingen te ontploffen: ‘Have you come to seduce me, or rape me?’ vraagt ze uitdagend. De lotgevallen van Abigail en Lady Sarah illustreren ook de sociale mobiliteit binnen het ancien régime: de rijke Abigail wordt noodgedwongen een keukenmeid, maar controleert uiteindelijk de koningin; Sarah begint als de machtigste persoon van Engeland en eindigt als een verbannen paria. Vreemd genoeg is het vandaag net moeilijker denkbaar dat een meid in een paar maand opklimt tot adviseur van de president, of dat een topbankier plots uit de gratie valt en staatarm het land uit moet.

In de verticale structuur van de vroegmoderne tijd staan machtsverhoudingen dus formeel gezien heel vast. Maar in The Favourite zien we hoe ze informeel gezien net bijzonder vloeibaar kunnen zijn. Tussen de strikte rangen en regels door zijn er veel uitwegjes en omkeringen mogelijk. Net omdatverticale macht zo stijf en zichtbaar is, zijn er meer mazen door haar net en posities van verzet. De zachtere, onzichtbare macht die horizontaal werkt, is veel doortastender: het komt van overal en dringt door tot elke activiteit. De druk om een goede vrouw/werknemer/burger te zijn, om je leven te verbeteren, achtervolgt je na het werk, tot in de gym en je eetgewoontes. De dwang is niet meer of minder, maar anders: subtieler en psychologischer. En ik denk dat ik daarom aan het weerstandsvermogen van Abigail dacht toen ik in de metro een advertentie zag voor het voedingssupplement Broc Sprout 2 met de slogan ‘Feel Empowered Always.’

Dumbo

Ik ben nog nooit in mijn leven naar een circus geweest: het is een politiek verdachte locatie. Het is ook een anachronisme. De twee hoofdfuncties van het circus – mensen uitlachen en abnormaliteiten fetisjistisch beloeren – zijn al een tijdje het domein van reality-tv (Dating Naked, 16 and Pregnant, My 600-lb Life). De uitdaging voor Tim Burtons Dumbo remakeis dus om het circus weer enigszins spannend te maken. Een film met de lijn ‘Hey! That’s my elephant!’ kan dat onmogelijk waarmaken.

Deze uitroep komt uit de mond van een geldbeluste showman die teert op het talent van anderen en die daarom heel toepasselijk op Andy Warhol lijkt. Voor de rest past er weinig: een éénarmige Colin Farrell die naar obscure veldslagen alludeert, een geforceerde verdediging van de wetenschappelijke methode, CGI uit 2011. De film eindigt met de grote brand van Dreamland, het gigantische pretpark op Coney Island dat een ‘Lilliputian Village’ had waarin 300 dwergen permanent leefden en 2000 figuranten om het halfuur een brandend gebouw blusten. Moderne Amerikanen ontdekten er hun verlangen om in een fantasie te leven. Maar die groteske technologie van het fantastische en de psychedelische trekjes van de originele Dumbo zijn hier zo flets dat ik mezelf moest kastijden toen de illegale stream uit een Russische cinemazaal even haperde en ik mezelf hoorde fluisteren: ‘had Baz Luhrmann dit maar gemaakt.’

De marteling van Dumbo is eigenlijk niet dat hij belachelijk grote oren heeft, maar dat hij een mens is die gevangen zit in een olifantenlichaam. Een olifant zou zich nooit schamen over grote oren. Het narcisisme van de homo sapiens is machtig: empathie voor dieren lukt enkel als we er menselijke eigenschappen op projecteren. Dumbo de mens-olifant kent dus onze onzekerheden, verstaat onze taal en moet ook zijn Oedipuscomplex oplossen (scheiding van de moeder Jumbo en onderwerping aan de vaderfiguur Colin Farrell zorgen voor ‘gezond’ seksueel verlangen naar de niet-moeder Eva

Green). Zelfs mijn geliefde Blue Planet II vertelt over plankton alsof ze metropoolbewoners waren. De hardnekkige andersheid van de soorten waarmee we de planeet nochtans zo intiem delen is te angstaanjagend. Hoe intiem zijn op een onpersoonlijke manier?

Op een ochtend stond Jacques Derrida poedelnaakt voor zijn kat, die hem roerloos zat aan te kijken op de badkamervloer. Hij schaamde zich, en schaamde zich dat hij zich schaamde. Een innige, bijna onfatsoenlijke, oerscène: twee naakte dieren voor elkaar. De blote ontmoeting met een onvervangbaar levend ding, een aandringende aanwezigheid, die een dag je badkamer binnenstapt en weigert om geconceptualiseerd te worden. ‘Het dier is een woord dat mensen zichzelf het recht hebben gegeven om te geven’: ontologische apartheid. Dumbo kijkt ons nooit aan met de ondoorgrondelijke ogen van Derrida’s kat. Dumbo’s ogen zijn groot en blauw, gevuld met de tranen van een zesjarig jongentje. Ze zijn door en door menselijk. En net omdat ze niet de ogen van een olifant zijn, verontrust de sympathieke en bevattelijke blik van Dumbo nooit onze bevoorrechte zelfidentificatie als singuliere ‘mens’ tegenover de monolithische bundel van ‘het dier’. Het is een gewelddadig gebaar om de belangrijke verschillen tussen ratelslangen, bijen en keizertamarins te miskennen.

Voor hij in slaap viel, keek de curator van het natuurhistorisch museum altijd naar filmpjes van katten. Hij lachte en dacht dat hij hun gedrag volledig kon begrijpen. Ik bestudeerde op een avond zijn grijnzend gezicht, verlicht door de witte schijn van zijn iPhone, en voelde een diepe walging opwellen. De volgende ochtend nam ik afscheid en verliet ik New York. Bang en ziek op het vliegtuig naar Europa, sloeg ik een pocket van Montaigne open en herhaalde ik een passage als een mantra: ‘Quand je joue avec mon chat, qui sait si ce n’est pas elle qui s’amuse avec moi plus que moi avec elle?

Geschreven door Lucia Flores