Representing Black Lives Matter: “Black Panther”, “Get Out” en “Detroit”

Leestijd 12-15 minuten

Het valt moeilijk te ontkennen dat Black Panther een popcultureel fenomeen is: de prent bracht in de Verenigde Staten meer geld in het laatje dan Star Wars: The Last Jedi, stond als eerste sinds Avatar uit 2009 vijf weken lang aan de top van de Amerikaanse box-office en blijft vele filmblogs en (sociale) media domineren. Nog interessanter is het feit dat het succes wordt toegeschreven aan meer dan enkel een gewiekste marketingcampagne en de film vooral wordt geprezen omwille van zijn gedurfde keuze inzake de portrettering van de zwarte gemeenschap. Nu de grootste hype een beetje aan het verdwijnen is, werp ik graag eens een nadere blik op wat Black Panther nu precies (al dan niet) te vertellen heeft en onderwerp ik de film aan een korte vergelijking  met Get Out en Detroit, twee andere prenten die het afgelopen jaar aansloten bij het opnieuw sterk opgelaaide rassendebat in de Verenigde Staten.

Alvorens de denkbeelden rond Afrika en de zwarte identiteit die Black Panther uitdraagt op een kritische manier tegen het licht te houden, toch ook een kort woordje over de vorm- en beeldtaal van de film. Dit is een telg uit het zogenaamde ‘integrated universe’ dat Disney uitbouwde rondom de rechten die the house of the mouse verwierf op de personages uit de Marvel comics. Niet alleen wil dat zeggen dat alle superhelden verhalend en thematisch aan elkaar gelinkt worden, maar helaas ook dat we alle stilistische onhebbelijkheden steeds maar weer zien terugkeren, zonder dat het enig belang lijkt te hebben wie er nu toevallig achter de camera staat. Ryan Coogler, die zich eerder positief liet opmerken met Fruitvale Station, lijkt – gezien zijn reputatie – op het eerste gezicht meer dan een huurling die zich enkel dient in te passen in de huisstijl. Schijn bedriegt, want Black Panther is in hetzelfde bedje ziek als alle variaties op The Avengers, Captain America of aanverwanten. Ook hier bestaat de actie vooral uit schier onbegrijpelijke en kapot gemonteerde puzzels die elke vorm van ruimtelijke oriëntatie ontberen en die vooral bestaan uit een niet aflatend bombardement van sensoriële bombast, wat op geen enkele manier de basis vormt voor een coherente scène. Toen de eminente Amerikaanse filmhistoricus David Bordwell stelde dat sinds de jaren zeventig en tachtig een soort internationale eenheidsstijl ontstond die hij ‘intensified continuity’ doopte, had hij het over een neiging tot het steeds meer excessieve gebruik van (vaak onnodige) camerabewegingen en extreem snelle montage. Dat die trend uiteindelijk zou culmineren in actiefilms als Transformers of de exploten van de superhelden in het Marveluniversum (of de concullega’s van tegenhanger DC), lag enigszins in de lijn der verwachtingen. Dat neemt niet weg dat de hyperkinetische stijl die dit soort films hanteren, langzamerhand een uitgemolken formule op zichzelf werd, die bovendien niks interessants meer te bieden heeft op visueel of filmgrammaticaal vlak. Op cinematografisch vlak heeft Black Panther dus niks (origineels) te bieden, wat de nuchtere observator ertoe noopt te geloven dat de film inzake ‘black empowerment’ op zijn minst revolutionair moet zijn om alle heisa te rechtvaardigen.

2

Een argument dat in de Amerikaanse media keer op keer werd opgeworpen, is dat dit een van de eerste films is waarin (Amerikaanse) zwarte jongeren helden geserveerd krijgen waarmee ze zich kunnen identificeren en die – zoals recensent Odie Henderson schreef op de site van wijlen Roger Ebert – “er precies zo uitzien als zij en wiens levens en ervaringen ze kunnen delen”. Het moet gezegd dat Henderson (en met hem heel wat andere Amerikaanse critici) een heel kort geheugen lijkt te hebben en schijnt te denken dat de filmgeschiedenis niet veel ouder is dan de eerste proeves van Iron Man of The Avengers. Laten we gemakshalve nog even over het hoofd zien dat er  in de jaren ‘20 een periode was waarin zwarte filmmakers kortstondig (en onder moeilijke omstandigheden) een behoorlijke reeks producties maakten (Oscar Micheaux’ Within Our Gates of Body and Soul bijvoorbeeld) en meteen een aantal decennia verder springen om aan het begin van de seventies te belanden bij de zogenaamde ‘blaxploitation’ films. Pam Grier bouwde haar carrière rondom het personage van “Foxy Brown” en vooral de taaie privédetective “Shaft” werd een begrip. Evenwel zou je kunnen stellen dat die films vooral nadien een cultreputatie opbouwden en eigenlijk te zien waren in een wat alternatief circuit dat niet zo veel uitstaans had met de mainstream. Hetzelfde geldt voor de zogenaamde Afrikaanse ‘New Wave’ met regisseurs als Ousmane Sembene (La Noire de …) en Djibril Diop Mambéty (Touki Bouki).

Een decennium later zijn er de varianten op de stijl van het ‘blaxploitation’ genre die Mario Van Peebles draaide en is er vooral Spike Lee, die met She’s Gotta Have It en Do The Right Thing, films maakt mét en over de zwarte gemeenschap die gezien én geprezen worden. Ook hier zou je kunnen stellen dat de films van Lee thuishoren in het festival- en arthousecircuit en nu niet meteen het blanke bastion van de grote Hollywoodfilm openbreken. Wat dan echter met een figuur als Eddie Murphy? Goed, de man zal helaas niet herinnerd worden voor enige vorm van kwaliteit, maar Beverly Hills Cop uit 1984 is een monsterhit en is helemaal opgebouwd rond het brutale, arrogante en gewiekste imago dat Murphy ook al opvoerde in Walter Hills 48Hrs en dat van de zwarte ‘side-kick’ (Southpark zou het hebben over ‘the token black guy’) dé attractie en aantrekkingspool van de film maakte. Het succes van Murphy – net op het moment dat artiesten als Michael Jackson, Prince, Stevie Wonder, Lionel Ritchie en producer Quincy Jones de hitlijsten domineerden – leidde in 1988 tot een nieuwe hit met (het vreselijke) Coming to America, een prent die op meer dan één manier te vergelijken is met Black Panther. Alvorens daar even op in te gaan, is het goed dit korte historische perspectief nog even aan te vullen met Wesley Snipes. Snipes was reeds een gevestigde naam, toen hij in 1998 gestalte gaf aan een vampierenjager in Blade, een directe voorloper van de huidige superheldenrage en een commercieel succes dat twee sequels rechtvaardigde.

Het mag duidelijk zijn dat de Amerikaanse critici het niet zozeer hebben over een eerste film met zwarten in de heldenrol, als wel over een eerste film binnen het beperkte Marveluniversum met een dergelijke prominente zwarte aanwezigheid. Niettemin is het natuurlijk best mogelijk dat Black Panther een totaal nieuwe visie uitdraagt en zich op die manier weet te onderscheiden van wie of wat voorafging. Hier is het wenselijk om eens terug te keren naar het eerder aangehaalde Coming to America, waarin Eddie Murphy Prince Akeem speelt, een verwende royal uit Afrika die in Queens op zoek gaat naar een vrouw die niet op zijn geld valt. Het Afrika waar Akeem vandaan komt is een soort kruising tussen een luxueus vakantieoord en een Egyptische tempel en blijkt vooral bevolkt met slaafse dienaars en wulpse schoonheden die de grillen van het koningshuis moeten inwilligen. Kort samengevat: Akeem is een dictator die stamt uit een Afrika dat enkel bestaat in de minst geïnspireerde exotische fantasieën uit Hollywood. Op het eerste gezicht lijkt Black Panther daar geen last van te hebben: het fictieve koninkrijk Wakanda is een machtige natie die beschikt over de meest geavanceerde spitstechnologie ter wereld, maar zich maskeert als een arm land om de wereld zand in de ogen te strooien. Het lijkt het perfecte antwoord op de waarschuwing die antropoloog Johannes Fabian aan het eind van de jaren ‘70 lanceerde door te stellen dat het antropologen (en westerlingen in het algemeen) ontbrak aan het toekennen van ‘coevalness’ aan Afrika: door steeds maar weer te focussen op langlopende lokale tradities wordt over het hoofd gezien dat ook Afrikaanse landen en culturen een eigen evolutie hebben doorlopen en niet dienen te passen binnen een in de tijd bevroren exotisch plaatje. Anders gezegd: Afrikaanse staten bestaan niet in een soort vacuüm dat hen afschermt van wat in de rest van de wereld gebeurt en zijn net als de rest van die wereld voortdurend in verandering en evolutie. De nieuwe parel aan de Marvelkroon lijkt dit alles goed te hebben begrepen: Wakanda is een (weliswaar vermomde) supermacht met heersers die beschikken over hypermoderne wapens, architectuur en transportmiddelen en een vuurkracht waar de traditionele grootmachten jaloers op zouden zijn. De bejubelaars van dit beeld zien echter over het hoofd dat dit fictieve koninkrijk wel veel last heeft van schizofrenie. Niet alleen lijkt de hele bevolking – op de heersende familie na dan – te bestaan uit landbouwers (liefst gedrapeerd in stemmige dekentjes) en herders (die neushoorns kweken). Blijkbaar heeft die moderne natiestaat ook nog verdacht veel last van allerlei oubollige tradities en reduceert een van de personages het hele idee van Wakanda tot “It has the most beautiful sunsets you’ll ever see”. Dit toonbeeld van ‘African empowerment’ is in wezen niet meer dan een verkapte versie van hetzelfde exotisme waar ook Coming to America in grossiert: een mysterieus en exotisch Afrika vol wilde dieren, in kralen gehulde krijgers, ongrijpbare tradities en kleurrijke lokale tirannen. Alle retoriek die het scenario de personages laat spuien over ‘de kolonisatoren’ ten spijt, is het ook opvallend dat het uiteindelijk een blanke CIA-agent is die het zaakje moet redden terwijl de locals hun onderlinge familievetes uitvechten.

3

Laten we nog een ander perspectief aansnijden om Black Panther te taxeren. De Afro-Amerikaanse filmcritica Angelica Jade Bastien schrijft in haar review over Kathryn Bigelows Detroit dat ze een soort lakmoesproef hanteert om reeds in de beeldtaal en fotografie van een film, aanwijzingen te zien van de manier waarop de productie naar de zwarte gemeenschap kijkt. Zij stelt dat je de variaties inzake kleurtonaliteiten in de huid van zwarte personages en acteurs kan aanwenden als een soort maatstaf voor nuance en subtiliteit. Op dat gebied scoort bijvoorbeeld Detroit zeer goed met subtiele nuances in kleur die er voor zorgen dat niet ieder personage louter blank of zwart is, zonder enig verder onderscheid.  Andermaal moeten we vaststellen dat Black Panther ook hier behoorlijk tekortschiet. Dat kan ten dele liggen aan het feit dat DOP (director of photography) Rachel Morrison alle nachtelijke scènes (het zijn er nogal wat) vreselijk onderbelicht, maar ook wanneer we wel zien wat er aan de hand is, zijn de tonaliteiten in de gezichten opvallend eenduidig. Het mag wat overdreven lijken dat aan te halen als een argument tegen de film, maar het is op zijn minst een interessante, strikt visuele benadering die Jade Bastien opwerpt – die bovendien ook nog eens verrassend vaak blijkt te kloppen. De critica verwijt Detroit (dat handelt over de uit de hand gelopen politie-interventie in het Algiers motel tijdens de rassenrellen in Michigan in 1967) terecht dat de film te weinig context biedt voor het geweld, maar inzake nuancering en portrettering van de Amerikaanse zwarte gemeenschap, is het op zijn minst een film die lof verdient.  Nuance is dus nog een andere factor die Black Panther ontbeert: in het universum van de superheld, bestaat de zwarte bevolking duidelijk enkel uit door het lot uitverkoren heersers en de kanslozen uit de Afrikaanse diaspora, die enkel kunnen hopen dat de heerser van Wakanda hen de benevolentie zal betonen om zijn superieure wapens te schenken ten bate van de revolutie. Het is een bizar soort Afrikaans essentialisme dat voorbijgaat aan de complexe diversiteit van creolisatie en de historische wortels van de Afrikaanse diaspora en dat schijnt te suggereren dat enkel een teruggrijpen naar de traditionele Afrikaanse cultuur (daar hebben we Fabian weer) redding kan brengen.

Toegegeven, misschien is het wat veel gevraagd van een Marvel-script om al die elementen in rekening te brengen, maar tegelijkertijd roepen velen die gronden in om van Black Panther een zeitgeist-fenomeen te maken dat de speerdrager (pun intended) moet worden voor de #BlackLivesMatter-beweging.

Een laatste invalshoek om Black Panther mee te benaderen is het feit dat er bijzonder veel aandacht ging naar het gegeven dat de prent geregisseerd werd door een Afro-Amerikaanse regisseur en daardoor een uniek perspectief zou weten te bieden. Het valt op dat een echo hiervan te horen is in het feit dat Angelica Jade Bastien Detroit ten dele verwijt dat het een ‘blanke (of witte) blik’ is op het geweld dat de zwarte bevolking ondergaat. Daarin weerklinkt mogelijk deels het te ver doorgeslagen idioom van de postkoloniale studies die stelden dat elke westerse kijk op Afrika en de zwarte bevolking onmogelijk wordt gemaakt omwille van de volstrekt verschillende denk- en referentiekaders die Afrika en de voormalige kolonisators van elkaar scheiden (een interessante alternatieve benadering hiervan is te vinden in het online beschikbare artikel “Bestaat het Afrikaans denken” van de Vlaamse antropoloog Koen Stroeken). Voldoende onderzoekers hebben de stellingen van het vroege post-koloniaal denken ondertussen weerlegd of op zijn minst sterk genuanceerd, maar laten we even stellen dat Ryan Cooglers correcte raciale achtergrond inderdaad er voor zorgt dat Black Panther dan toch op dat vlak een nieuw element aandraagt.

Om dat te doen  is het interessant om even de vergelijking te maken met een andere genrefilm, die een klein jaar eerder in de zalen kwam, kritisch en commercieel succes oogstte , helemaal opgebouwd was rond de zwarte (weliswaar strikt Amerikaanse) identiteit en geregisseerd werd door een cineast met de – in deze argumentatie – correcte achtergrond: Get Out van Jordan Peele. Deze onverwacht succesvolle thriller handelt over een zwarte tiener, die voor het eerst zijn blanke vriendin vergezelt naar haar familiale thuis. Haar ouders zijn nog niet op de hoogte van de relatie, maar tonen zich als schijnaar zeer ruimdenkende liberals … tot alle welwillendheid een zeer sinister kantje blijkt te hebben. Peele kreeg heel veel lof voor de manier waarop de film vooral tijdens het eerste uur een bijzonder sterke ervaring biedt inzake het ondergaan van alledaags – al dan niet onderhuids – racisme. De subtiele kijk op de mechanismen van onhandig maskeren van essentialistische ideeën en soms onverholen racisme, is inderdaad dermate sterk geschetst dat enkel een rechtstreekse eigen ervaring deze scènes kan sturen. Het is die insteek die van Get Out meer maakt dan een variant op een aantal geijkte thema’s uit het griezelarsenaal en inderdaad een uniek ‘zwart’ perspectief verleent. Ook hier weer blijkt hoe weinig Black Panther eigenlijk te bieden heeft: hoezeer Ryan Coogler ook zijn best doet, meer dan een braaf invullen van de reeds talloze keren herkauwde Marvelhuisstijl doet hij niet. Dat er ditmaal zwarte acteurs in de spandexpakjes zitten, doet eigenlijk nauwelijks ter zake, want er is werkelijk geen enkel moment in de film te vinden dat ook maar in de verste verte zou blijk moeten geven van het feit dat enkel een Afro-Amerikaan in de regiestoel kan gezeten hebben.

Wie al die zaken op een rijtje zet, kan niet anders dan tot de cynische vaststelling komen dat de hele Black Panther–hype vooral een selffulfilling prophecy is. Gevoed door een goed georkestreerde internet-buzz en gesteund door een reeks critici die een aantal oppervlakkige observaties gebombardeerd hebben tot grote symbolen, slaagde de film er in zichzelf een reputatie aan te meten die eigenlijk totaal onverdiend is. Het valt enkel toe te juichen dat een behoorlijk aantal Afro-Amerikaanse cineasten steeds meer een prominente rol krijgen binnen de grote Hollywood-producties. Black Panther is alleen niet de film die de eer had mogen krijgen het publieke gezicht te worden van dit proces.

Geschreven door David Vanden Bossche