Leestijd 6-8 minuten
Merci, James Franco. Of je adaptatie van The Disaster Artist slaagt in haar opzet zal ik hier in het midden laten. Maar waar ik sowieso dankbaar voor ben is dat nu een nog groter publiek kan genieten van het monster dat The Room heet. Of het de ‘beste slechte film aller tijden’ is, is een reputatie waarover men kan discussiëren. Wat echter vaststaat is dat The Room deel uitmaakt van een berucht canon van waanzinnig wanstaltige cultfilms. Hiertoe behoren films als Fateful Findings, Plan 9 From Outer Space en Birdemic, om maar een aantal ‘klassiekers’ te noemen. Fans van deze illustere verzameling films kunnen bovendien net zo waanzinnig zijn als de films zelf. Tijdens voorstellingen georganiseerd door en voor fans wordt de sfeer haast ritualistisch. Zo zullen de plastic lepels tijdens een dergelijke voorstelling van The Room je om de oren vliegen en zal de hele zaal geregeld “Oh hi Mark!” scanderen. Voor leken zal dit, niet geheel onterecht, allemaal nogal vreemd aandoen. Een film die nergens op slaat, maar die toch op een bomvolle zaal kan rekenen? Waarom trekt die troep zoveel bekijks? Bovendien bekijken ze het nog wel met een intensiteit die je in weinig cinema’s zal zien. De David Attenborough in hen slaat dit vreemde publiek met verbazing gade. Hoe steekt dit volk in elkaar?
Zie daar de slechte-film-fan in zijn natuurlijke habitat. Ook al kan hij geboren zijn in allerlei milieus; een graad van cinefilie is altijd wel te bespeuren. Wel-gevoed door een rijk dieet aan filmische kunst, weet een doorgewinterde kijker hoe drama’s, thrillers, enzovoort grosso modo in elkaar steken. Hij bezit dan ook een scala aan instincten rondom de cinematografische taal. Zaken als het Kuleshov-effect en Hitchcocks “vertigo zoom” voelt hij in zijn botten. Op een dag woont hij echter een screening van The Room bij, of brengt een vriend een Samurai Cop dvd mee. Plots schieten al de instincten tekort. “Waarom establishen deze establishing shots niets?! Heeft de scriptschrijver nog nooit twee mensen zien praten?! Wat waren ze in hemelsnaam aan het denken?!” De zekerheden waarop de cinefiel kon rekenen zijn plots volledig verdwenen. Maar bij dit specimen gebeurt er vervolgens iets curieus. In plaats van wegkijken in walging, en zich wellicht terug te trekken in een warm en veilig nest vol Oscar-materiaal, vullen zijn ogen zich met een groteske verwondering. Een obsessie is geboren.
En een echte obsessie is het voor vele leden van deze soort zeer zeker. Maar zelfs binnen de cultfilm-cultuur zijn de hierboven genoemde films en hun fanatieke fans nog een slag apart. Er zijn immers genoeg cultfilms die cinematografisch competent zijn, zoals The Big Lebowski of The Rocky Horror Picture Show, maar waarvoor de fans toch allerlei kijk-rituelen bij bedenken. Daarnaast zijn veel cultfilms maatschappelijk subversief of krijgen ze althans een subversieve interpretatie toegewezen. Denk bijvoorbeeld aan Pink Flamingos die vrolijk en met de nodige extravagantie allerlei heilige huisjes omver schopt. Dergelijke cultfilms worden de critical darlings van allerhande avant-garde subculturen en vrijzinnige vrijbuiters. Maar de bagger cinema waar ik hier over spreek bezit niets van deze kwaliteiten. Eigenlijk is er maar één echte gemeenschappelijke factor tussen deze films: ook al kunnen films in onze met postmodernisme doorspekte samenleving op allerlei manieren geïnterpreteerd worden, valt het niet te ontkennen dat deze stuk voor stuk kwalitatief uitermate teleurstellend zijn. Gaande van geluid dat lijkt opgenomen en gemixt te zijn door kleuters tot dialogen die afkomstig lijken van buitenaardse wezens die mensen imiteren; de valkuilen waar deze films in lopen zijn vaak niet meer te tellen. En toch laaft de liefhebber zich aan deze troep met zeer veel smaak.
Is dit volk niet meer dan een cinema-equivalent van aapjes-kijkers? Mensen die slechts schaamteloos lachen om incompetentie? Het valt moeilijk te ontkennen dat er een smakelijke portie schadenfreude meespeelt bij het genieten van deze films. Dit is echter absoluut niet het hele verhaal. Films als The Room en Troll 2 zijn namelijk niet zomaar slecht, ze krijgen het nevelige label ‘so bad it’s good’. Dat verwijst naar een bepaald fingerspitzengefühl dat opmerkt wanneer een ware draak van een film alsnog wervelend vermakelijk is. Liefhebbers van ‘so bad it’s good’-films noemen immers niet zomaar iedere slechte film in één adem met The Room. Er gaat een selectieproces aan vooraf. Dit proces is gebaseerd op een kloof tussen intentie en ambitie aan de ene kant, en executie en vaardigheid aan de andere. En deze kloof is van Grand Canyon-achtige proporties. ‘So bad it’s good’-films zijn met een bijna onschuldig naïeve overtuiging in hun kunde gemaakt. Er is geen ironische knipoog naar het publiek, geen subversie; deze films zijn honderd procent ongeveinsd.
Maar de onkunde en ambitie maken slechts één helft van wat een slechte film tot het ‘so bad it’s good’ pantheon verheft. De filmmaker(s), de goden van ons hechte sub-cultuurtje, vormen de andere helft. Van motivatiesprekers die zichzelf zien als de volgende Bruce Lee tot architecten die hun diepste superspion fantasie willen uitleven op het grote doek. In de meest magische gevallen druipt de megalomanie van het scherm terwijl de ene naar de andere filmische en narratieve conventie sneuvelt. Deze filmmakers zijn bloedeerlijk in hun overtuiging dat ze een meesterwerk aan het maken zijn. In deze ambitie schuilt natuurlijk ook iets moois; een determinatie waar veel mensen zich in kunnen herkennen. In veel van de geesten van de regisseurs (en hun crew) achter deze films schuilt wel degelijk een artistieke visie, The Room als nieuwe A Streetcar Named Desire bijvoorbeeld, die ze koste wat het kost aan een groter publiek willen tonen. Ook al was dat waarschijnlijk tegen beter weten in, is het moeilijk om daar geen bepaalde mate van respect voor te hebben. Een respect dat bestaat uit zowel verbazing als verwondering met af en toe een snuifje afschuw.
Nu is het niet mijn bedoeling om tegen de schenen van mijn avant-garde en kunstfilm-minnende vrienden te schoppen. In deze kringen steekt men immers ook graag de neus op naar populaire filmische conventies, en dat maakt een niet-narratieve kunstfilm nog niet slecht. Het grote verschil is dat deze dit op een bewuste manier doen. Waar de cinefiel bij ‘so bad it’s good’ op wankele benen staat is er bij cult- en kunstcinema juist sprake van een bewuste amputatie. Zij breken de regels van Hollywood bewust, gaan bewust in een andere artistieke richting en maken daarmee soms hun eigen regels. Beroerde cinema zoals degene die hier besproken wordt is compleet stuurloos met halsbrekende, verbazingwekkende toeren tot gevolg. Het lijkt alsof filmmakers als Neil Breen en Tommy Wiseau nooit een film hebben gezien, nooit in aanraking zijn gekomen met de filmtaal die we allemaal kennen, en op basis van vage verhalen zelf aan de slag wilden gaan om zo hun dromen te vervullen.
En zo zien we alles wat mooi en puur is aan cinema afbranden in de hopeloze queeste naar roem van deze gepassioneerde artiesten. En rond dit verderfelijke vreugdevuur dansen een groep uitzinnige discipelen. Ik kan alleen maar beamen dat het gemoedelijk is tussen deze goedgemutste zotten. Mocht je nog weinig in aanraking zijn gekomen met deze wereld dan kun je dit zien als een welgemeende uitnodiging. Vraag een van de vele volgelingen van dit pantheon wat ze kunnen aanraden, neem desnoods een gezonde dosis alcohol en geniet van de waanzin die je te wachten staat.
Geschreven door Bas Pelle